Consortia voor maatschappelijke vraagstukken

Vandaag vertelt Jeroen Geurts, voorzitter van ZonMw, over de rol van consortia bij de aanpak van complexe maatschappelijke uitdagingen, het belang van samenwerken over de grenzen van disciplines heen en wat dit betekent voor de rol van ZonMw.

Bij mijn aantreden als voorzitter van ZonMw in 2017 schreef ik dat het onderzoeksveld versnipperd was en dat het zonde was van ieders energie dat ‘onderzoekers steeds maar weer paniekerig aanvragen moeten schrijven om met kleine projectjes de salarissen van hun onderzoekers aan elkaar te knopen’. In plaats daarvan vond ik dat we meer in termen van grote(re) consortia moesten denken: samenwerkingsverbanden die een duurzaam podium zouden bieden voor wetenschappers die over de grenzen van hun discipline willen samenwerken, voor meerdere jaren. Nu, vierenhalf jaar later, en lang niet alleen door mijn interventies, staat dat consortium-denken stevig in de steigers. Met de verdere uitwerking van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) bij NWO en de aanstaande introductie van een tienjarig programma voor de aanpak van dementie in Nederland bij ZonMw, zien we hoe onderzoekers vanuit verschillende disciplines en praktijken elkaar vinden en samen een ambitieuze, meerjarige agenda maken voor hun veld. 

Jeroen Geurts

Portretfoto Jeroen Geurts
1 / 1

Deze blog is de eerste uit een reeks over de ontwikkelingen in de wetenschap.

Prof.dr. Jeroen Geurts is hersenonderzoeker en voorzitter van ZonMw. Ook is hij lid van de Raad van Bestuur van NWO. Hij zet zich ondermeer in voor een bredere, inclusievere en meer kwalitatieve beoordeling van academici in het kader van het nieuwe erkennen en waarderen. 

Lees hier meer over prof. dr. Jeroen Geurts.

Een prachtig voorbeeld van zo’n consortium is MOMENTUM, een samenwerking van allerlei partijen uit universiteiten, academische ziekenhuizen, onderzoeksorganisaties, bedrijven en andere relevante stakeholders. Het doel van MOMENTUM is om de effecten van micro- en nanoplastic deeltjes op de gezondheid van de mens vast te stellen. Binnen dit consortium worden methoden ontwikkeld om micro- en nanoplastics te analyseren en te meten in het menselijk lichaam en er wordt onderzocht waar in het menselijk lichaam deze plastic deeltjes opgenomen worden. Een ander succesvol consortium met wederom een grote waaier aan wetenschappelijke en maatschappelijke partners kijkt of er met humane modellen een alternatief geboden kan worden voor dierproeven. ‘We gebruiken nu nog steeds dezelfde beoordelingsmethoden als vijftig, zestig geleden: alles door middel van dierproeven. Dat is niet meer van deze tijd’, concludeert projectleider Juliette Legler. Met haar NWA-consortium zal zij daarom werken aan de ontwikkeling van humane cellen en organen in het lab en zal zij gebruik maken van ‘real-world’ data van behandelaars en epidemiologen om te bezien of deze data een alternatief kunnen zijn voor dierproeven. De effecten van de leefomgeving op onze gezondheid en het vinden van alternatieven voor proefdiergebonden onderzoek zijn toevallig twee onderwerpen die me na aan het hart liggen, daarom noem ik deze consortia. Er zijn echter vele andere voorbeelden te geven, zoals het geboortenetwerk dat ik niet heel lang geleden bezocht in Zuid-Limburg. Hier was de geboortezorg aanzienlijk verbeterd door uitstekende samenwerking en verbeterde communicatie tussen academische specialisten en perifeer werkende zorgverleners. De communicatiestrategie die binnen dit netwerk was ontwikkeld kan nu worden opgeschaald naar andere regio’s in Nederland.

Over ZonMw

ZonMw werkt met kennis aan een goede gezondheid voor iedereen. Ook voor mensen voor wie dat niet vanzelfsprekend is. We programmeren en financieren gezondheidsonderzoek, stimuleren het gebruik van de ontwikkelde kennis en signaleren waar meer kennis nodig is. Van onderzoek gedreven door nieuwsgierigheid tot implementatie in de praktijk. Bekijk hier het beleid van ZonMw, lees spraakmakende interviews met Jeroen Geurts en Véronique Timmerhuis en lees hoe onze opdrachtgevers de toekomst zien. 

Het mooie van deze consortia en netwerken is dat zij de complexiteit van grote maatschappelijke problemen ten volle erkennen en omarmen. Immers, issues als vergrijzing en de aanpak van dementie of de invloed van sociaaleconomische klasse op gezondheid beslaan vele kennisvelden en (zorg)praktijken en vereisen als zodanig een multidisciplinaire aanpak. Alleen door op grote schaal en in alle breedheid met elkaar samen te werken kunnen we deze problemen de baas. Weer even een voorbeeld: als onze droom is om dementie aan te pakken, dan is er uiteraard fundamenteel onderzoek nodig naar de oorzaak van de ziekte en naar mogelijkheden om met biomarkers de diagnose te bespoedigen zodat er tijdig met eventuele behandeling kan worden gestart. Dit fundamentele onderzoek is vaak onderzoek voor de toekomst. Hard nodig, maar er zijn ook nu reeds patiënten met dementie, wier levenskwaliteit onderwerp van onze zorg moet zijn. Er zit een schare aan ervaringskennis bij zorgverleners, mantelzorgers en patiënten zelf. We realiseren ons steeds meer dat die (perifere) zorgpraktijken het fundamentele onderzoek moeten bereiken, om sturing en inspiratie te geven. Andersom moeten innovaties uit de academie en het fundamentele onderzoek veel sneller bij de patiënt en diens directe omgeving terecht komen. We spreken hier dus van een kenniscyclus die over en weer informatie geeft en wetenschap en praktijk verbindt. Toch ‘vinden’ partners uit de praktijk en de wetenschap elkaar niet automatisch. Nog te vaak zien we dat dit gescheiden werelden zijn, waardoor we essentiële informatie missen en kansen onbenut laten. Hier komt het consortium-denken van pas. De financier kan als uitdrukkelijke voorwaarde meegeven dat academie en praktijk samen op moeten trekken en een gezamenlijke overlegstructuur moeten creëren, met als doel en model een meerjarig multidisciplinair onderzoeksprogramma.

In het hierboven geciteerde interview uit 2017 filosofeerde ik al een beetje over mogelijke financieringsvoorwaarden die ik aan consortia zou willen meegeven. Geld stuurt, en de financier heeft zoals gezegd een belangrijke verantwoordelijkheid om programma’s zodanig in te richten dat wetenschappelijke disciplines verbonden worden en dat wetenschappelijke en sociaal-maatschappelijke aspecten optimaal bij elkaar komen. Een van de mogelijke andere voorwaarden zou kunnen zijn dat jonge onderzoekers een soort ‘out of the box’ denktank vormen binnen een consortium. Dit geeft jonge onderzoekers enerzijds een plek in het academisch leiderschap, wat hard nodig is, maar verzekert ons daarnaast van voldoende dwarse vernieuwing. De jonge onderzoekers kunnen een soort ‘motor’ vormen voor innovatie. Nog een voorwaarde zou moeten zijn dat nieuwe data open en FAIR worden opgeslagen, zodat deze internationaal beter kunnen worden gedeeld. In de COVID-periode hebben we eens temeer gezien hoe belangrijk het is om in internationaal verband snel stappen te kunnen zetten en daarvoor is beschikking over goede, open data onontbeerlijk.

'Ik vind die rol van de financier als makelaar of ‘coach’ erg interessant. De financier ziet heel veel voorstellen voor onderzoek langskomen en kent de achterban goed.'

Een interessante vraag is natuurlijk wat het nieuwe consortium-denken betekent voor de rol van de financier. We zien bij de financier een nieuwe werkwijze ontstaan. De standaard was (en is) dat er door ZonMw (of NWO) een call wordt opengezet en dat iedereen daarop kan inschrijven. De financier houdt zich vervolgens bezig met het toetsen van excellentie. Van tevoren is niet bekend welke voorstellen binnen komen en slechts een klein deel kan worden gehonoreerd; de competitie is groot. Bij het inrichten van consortia wordt echter van tevoren al gekeken welke onderzoekers met elkaar in zee willen gaan en de financier speelt zo steeds vaker de rol van ‘makelaar’. In dat geval adviseert ZonMw dus en koppelt mensen aan elkaar om hen samen tot een heldere agendering te laten komen. Dat lukt niet voor alle onderzoekers maar zij die tot een succesvol consortium kunnen komen hebben dan vaak ook een grote kans op honorering van hun voorstel: kwaliteit en relevantie zijn reeds hoog en er worden minder (overlappende) voorstellen ingediend. Ik vind die rol van de financier als makelaar of ‘coach’ erg interessant. De financier ziet heel veel voorstellen voor onderzoek langskomen en kent de achterban goed. Hierdoor ontstaat een ideale, centrale positie om onderzoekers met dezelfde of juist verschillende achtergronden aan elkaar te koppelen en zo het onderzoek te versterken. Natuurlijk moet de onafhankelijkheid van de beoordeling altijd gewaarborgd blijven. ZonMw mag adviseren en koppelen, maar uiteindelijk gaat de commissie erover wie geld krijgt en wie niet. Het kan niet zo zijn dat onderzoekers hun geld bij elkaar lobbyen bij de financier. En dat gebeurt dus ook niet.

Het consortium-denken is wat mij betreft een groot goed. In 2017 droomde ik er nog vooral over, maar in 2021 is het al op vele fronten realiteit. Dat is mooi en ik denk dat we, mede in het kader van de discussie over het nieuwe erkennen & waarderen en team science veel gaan leren van deze meer georganiseerde vorm van samenwerking. Ik hoop dat consortia, nadat ze initieel gefinancierd zijn door ZonMw en/of NWO, later tot op grote hoogte zelfvoorzienend worden: dat er meerdere financieringslijntjes zijn ontstaan in de breedheid van het consortium, door de brede samenwerking met overheid, industrie en maatschappij. Ik hoop dat jonge wetenschappers een duidelijkere rol krijgen als innovators binnen consortia. Dat er over de hekjes van de disciplines wordt nagedacht en dat de lijn tussen het wetenschappelijke bastion en de (weerbarstige) praktijk sterker en korter wordt. Er zit voordeel in het bij elkaar blijven: samen ben je meestal sterker. Je hebt een betere positie richting financiers en overheid, eigen werkgever en op het internationale toneel. Je bent verenigd achter een gezamenlijk plan. En dat is altijd heel krachtig.

Soms is er ook zorg over het consortium-denken, meestal van buiten de medische wetenschap. Er zijn immers wetenschappers wier werk niet per se gedijt in een team. Zij vinden in hun eentje bewijzen voor ingewikkelde stellingen of schrijven solitair aan een onderdeel van de geschiedenis van de filosofie. Waarom moeten zij nu ineens in een consortium gaan werken? Ik begrijp die objectie en heb daar twee gedachten over: enerzijds is het natuurlijk niet de bedoeling om bestaande geldstromen voor wetenschappelijk onderzoek geheel te vervangen door consortiumfinanciering. Die laatste komt idealiter grotendeels ‘on top of’ de huidige financiering, nieuw geld dus. Ten tweede: zou ook de in eenzaamheid gedijende wetenschapper niet af en toe baat hebben bij aansluiting bij een groter team? Ik weet uit ervaring: medische en natuurwetenschappelijke vraagstukken hebben grote behoefte aan sturing en inspiratie uit de gamma- en alfa-hoek. Natuurlijk moet de filosoof zijn onderzoek kunnen blijven doen, daar is grote behoefte aan, maar misschien mogen we haar ook af en toe lenen om een stuk conceptuele of ethische verdieping te brengen op een ander vlak? Ik heb het niet over de alfa als dienstmaagd van de bèta, maar over een oprechte, nieuwe en synergistische bond.

'Doel is om een wetenschappelijk model te scheppen dat de transdisciplinaire complexiteit van de problemen die we bestuderen tegemoetkomt.'

Het denken in consortia is nieuw en hip. Team science is het nieuwe buzzword in de universiteiten. Dat is leuk en ook een beetje eng. Ik hoor mensen soms denken: wat als ik niet pas? Blijf ik dan achter? Het is belangrijk te bedenken dat consortia inclusief zijn. Dat is althans het uitdrukkelijke streven. We gaan de komende tijd goed in de gaten houden of ze ook inderdaad zo functioneren. We evalueren en sturen bij waar nodig. Doel is om een wetenschappelijk model te scheppen dat de transdisciplinaire complexiteit van de problemen die we bestuderen tegemoetkomt. Daarbij zijn alle vormen van wetenschap nodig. Als financier houden we nauw contact met onderzoekers. We voeren het debat. Ook deze tekst is daar een aanzet toe. We zitten op allerlei manieren in een transitie naar een nieuw soort wetenschap. Voor nu, vierenhalf jaar onderweg, ben ik meer dan tevreden met de richting en het resultaat.